Algemeene Schippers vereeniging

Voor en door schippers

Aanpassingen Binnenvaartpolitiereglement

Gepubliceerd in het Staatsblad op 19 december 2014

Dit hele bestand is te vinden op de ASV site. De procedure om een zienswijze in te dienen op deze aanpassingen loopt nog We halen de high-lights er even voor u uit:

ARTIKEL II Wijziging Binnenvaartpolitiereglement
De bijlage bij het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement, het Binnenvaartpolitiereglement (BPR), wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1.07, tweede lid, komt te luiden:
2. Een schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien door de wijze van belading de stabiliteit in gevaar wordt gebracht.
Tijdens de vaart mag de lading het vrije uitzicht niet meer beperken dan tot 350 m voor het schip of het samenstel.
In afwijking van de vorige volzin, mag het vrije uitzicht bij het gelijktijdig gebruik van radar en camera-installaties overeenkomstig artikel 7.02, zesde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn tot 500 m voor de boeg worden beperkt, indien

a. door bedoelde hulpmiddelen het uitzicht van 350 m tot 500 m voor de boeg wordt gewaarborgd,

b. aan de eisen van artikel 6.32, eerste lid, wordt voldaan,

c. de radarantennes en de camera’s aan de boeg van het schip zijn geïnstalleerd.

Artikel 1.08 Gebruik van reddingsvesten
1. De bemanningsleden en de andere personen aan boord van een schip bestemd voor bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet, moeten reddingsvesten dragen overeenkomstig artikel 10.05, tweede lid, van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995, zoals opgenomen in bijlage 1.1 van de Binnenvaartregeling.

  1. bij het van of aan boord gaan, voor zover er gevaar voor in het water vallen bestaat,
  2. bij het verblijven in de bijboot,
  3. bij werkzaamheden buiten boord, dan wel
  4. bij verblijf en werkzaamheden aan dekken in het gangboord, indien verschansingen van ten minste 90 cm hoogte niet aanwezig zijn of relingen niet doorlopend zijn geplaatst.

2. Werkzaamheden buiten boord mogen uitsluitend bij stilliggende schepen worden uitgevoerd en uitsluitend indien van de overige scheepvaart geen gevaar te verwachten valt.

Artikel 4.07 Gebruik van en uitrusting met een Inland AIS apparaat.

1. Een schip moet zijn uitgerust met een Inland AIS-apparaat als bedoeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn. Het Inland AIS-apparaat moet goed functioneren.

De eerste volzin is niet van toepassing op de volgende schepen:

  1. schepen van duwstellen en gekoppelde samenstellen, met uitzondering van het schip dat hoofdzakelijk voor het voortbewegen zorgt;
  2. kleine schepen, met uitzondering van schepen van de politie die met een radarapparaat zijn uitgerust, en schepen die van een certificaat overeenkomstig het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn of een krachtens dit reglement gelijkwaardig erkend certificaat zijn voorzien;
  3. duwbakken en drijvende werktuigen zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging.

2. Het Inland AIS-apparaat moet permanent ingeschakeld zijn en de ingevoerde gegevens moeten op ieder moment met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel overeenkomen.

De eerste volzin geldt niet,

  1. indien de bevoegde autoriteit een uitzondering voor vaarwateren die bouwkundig van de vaargeul zijn gescheiden, heeft toegestaan;
  2. voor schepen van de politie, ingeval het verzenden van AIS-gegevens het uitvoeren van politieopdrachten in gevaar kan brengen.

Schepen bedoeld in het eerste lid, derde volzin, onderdeel a, moeten aan boord aanwezige Inland AIS-apparatuur uitschakelen, zolang deze schepen deel van het samenstel zijn.

3. Er moeten minstens de volgende gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van de bijlage van Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie van 13 maart 2007 inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PbEU L 105) worden gezonden:

  1. User Identifier (Maritime Mobile Service Identity, MMSI);
  2. naam van het schip;
  3. scheeps- of samensteltype;
  4. Uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) of, voor zeeschepen voor zover geen ENI werd toegekend, het IMO-nummer;
  5. lengte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
  6. breedte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
  7. positie (WGS 84);
  8. snelheid over de grond;
  9. koers over de grond;
  10. tijd van de elektronische positiebepaling;
  11. vaarstatus overeenkomstig bijlage 4;
  12. referentiepunt voor de positie-informatie op het schip met de nauwkeurigheid van 1 m overeenkomstig bijlage 4.

4. De schipper moet de volgende gegevens bij wijzigingen onmiddellijk actualiseren:

  1. lengte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
  2. breedte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
  3. samensteltype;
  4. vaarstatus overeenkomstig bijlage 4;
  5. referentiepunt voor de positie-informatie op het schip met een nauwkeurigheid van 1 m overeenkomstig bijlage 4.

5. Een klein schip dat AIS gebruikt, mag uitsluitend een Inland AIS-apparaat als bedoeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn, een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A of een AIS-apparaat van klasse B gebruiken. AIS-apparatuur van klasse B moet aan de dienovereenkomstige eisen van Aanbeveling ITU-R.M 1371, aan Richtlijn 1999/55/EG en aan de internationale norm IEC 62287-1 of 2 (inclusief DSC kanaalmanagement) voldoen. Het AIS-apparaat moet goed functioneren en de in het AIS-apparaat ingevoerde gegevens moeten op ieder moment met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel overeenkomen.

6. Een klein schip waaraan geen uniek Europees scheepsidentificatienummer is toegekend, hoeft de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, niet over te dragen.

7. Een klein schip dat AIS gebruikt, moet bovendien zijn uitgerust met een marifooninstallatie voor het schip-schip verkeer die goed functioneert en voor ontvangst is ingeschakeld.

8. Op de in bijlage 4 aangewezen vaarwegen mag een zeegaand schip zijn uitgerust met een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A. Het AIS-apparaat van klasse A moet ingeschakeld zijn wanneer een zeegaand schip niet is uitgerust met een Inland AIS-apparaat.

9. Ingeval een zeegaand schip is uitgerust met een Inland AIS-apparaat, is dit permanent ingeschakeld en zijn de leden 1, 2, 3 en 4 van overeenkomstige Artikel 7.03 Ankeren en het gebruik van spudpalen

1. Een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting, mogen niet ankeren:

a. op een gedeelte van de vaarweg waar bij algemene regeling ankeren is verboden;

b. in een vak aangeduid door het teken A.6 (bijlage 7), aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht.

2. Op een gedeelte van de vaarweg waar ankeren ingevolge het eerste lid, onder

a, is verboden, mogen in afwijking daarvan een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting evenwel ankeren, in een vak aangeduid door het teken E.6 (bijlage 7), aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht.

3. Op een gedeelte van de vaarweg waar ankeren ingevolge het eerste lid is verboden, mogen in afwijking daarvan een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting evenwel spudpalen gebruiken, in een vak aangeduid door het teken E.6.1. (bijlage 7), aan de zijde van de vaarweg waar het teken is aangebracht.

Artikel 9.04, tweede lid, komt te luiden:
2. Op de in het eerste lid bedoelde vaarwegen, met uitzondering van de Waal, de Boven-Rijn, de Geldersche IJssel, de Neder-Rijn en het Pannerdensch Kanaal, moet een schip zo veel mogelijk aan de stuurboordszijde van het vaarwater varen.